Gedurende de jaren dat ik nu op deze aardbol vertoef heb ik heel wat tijd doorgebracht tussen en op wielen van allerlei modellen en formaten.
Vaag herinner ik me nog de 4-wielige kinderwagen waarmee mijn moeder mij naar het consultatiebureau reed. Die “wagen” was eigenlijk een geverfde of gelakte houten bak op een vierwielig onderstel. Aan de bak was een duwstang bevestigd waarmee het geheel voortbewogen kon worden. Aan de voorzijde was een soort kap bevestigd zodat mijn babyhoofdje droog bleef bij een onverhoedse regenbui. Zo ongeveer moet mijn eerste vervoermiddel er hebben uitgezien wat ik afleid aan de paar onduidelijke foto’s waarop het gevaarte te zien is. Het was bepaald geen luxe model want behalve de regenkap, waren er geen verdere voorzieningen. Dus geen verend onderstel en al helemaal geen bestuurbare wielen. Een bocht betekende dat de duwer de duwstang naar beneden duwde zodat de voorwielen vrij kwamen en de bocht gemaakt kon worden. Hoe dat als passagier voelde weet ik niet meer. Wat ik nog wel weet is dat ik bij het consultatiebureau gewogen moest worden. Daartoe werd ik op een rubberen zeiltje op een weegschaal gelegd. Dat zeiltje was altijd steenkoud!
Per step
Na wat jaren “rije-rije-rije-in een wagentje” werd ik geacht mij zelfstandig op wielen voort te kunnen bewegen. Mijn vader knutselde van wat buizen en een houten plank een soort frame in elkaar waar hij aan beide uiteinden een wiel monteerde. Dat werd mijn “autoped”. Zoiets werd ook wel een step genoemd want je moest met de benen “steppen” om vooruit te komen. Sommige kinderen kregen een luxe step van hun ouders. Die waren in een fabriek vervaardigd en meestal glanzend rood gelakt. Boven het achterwiel was een soort bagagedrager waarop je kon gaan zitten, maar die omgeklapt ook als standaard diende. Sommige van zulke luxe steps hadden zelfs een bel. Al die luxe had mijn step niet en de parkeerstand van de mijne was horizontaal, links of rechts, plat op de grond. Een frontale botsing tegen een lantaarnpaal betekende het einde van dit vervoermiddel. Zelf kwam ik er met een fikse buil op mijn voorhoofd vanaf.
De fiets
Mijn volgende vervoermiddel op wielen was een fiets. Die kreeg ik eveneens van mijn ouders want ik was inmiddels al wel “een grote jongen” geworden die er best wel alleen op uit kon en mocht. Het was een zoveelste-handse herenfiets waarvoor mijn vader een gesloten kettingkast maakte uit een stuk koperkleurig platgeslagen blik dat ooit een vierkant voorraadblik was geweest. Door die gesloten kettingkast ben ik nooit met mijn broekspijpen tussen de ketting terechtgekomen, maar wát een herrie maakte de ketting in het blikken omhulsel! Die fiets heb ik trouwens opgetuigd met plakplaatjes, vaantjes en een plastic mascotte die op het voorspatbord bevestigd was. De stangetjes van de bagagedrager konden versierd worden met twee-kleurige plastic snoeren die ook wel om remkabels werden gedraaid.
Maar geen brommer..
Zelf was ik nog niet aan een brommer toe, maar onze buren aan weerszijden waren al wel gemotoriseerd. De buren aan de ene kant, Gerhard en Louise Maarseveen hadden ieder een Kaptein Mobylette. Buurman Gerhard, die bovengronds werkzaam was op ”de Carl” (zoals de Oranje-Nassau II in Schaesberg ook wel genoemd werd) mengde de tweetakt brandstof zelf in het houten schuurtje achter het huis. Dat is steeds goed gegaan want ik kan me niet herinneren dat het bouwsel ooit in de fik is gevlogen. Frits Maarseveen, onze buurman aan de andere kant en een broer van Gerhard, had een HMW-brommer waarmee hij naar de mijn reed. Naar welke mijn weet ik niet (meer). Frits heeft later zijn motorrijbewijs gehaald en schafte toen een fraaie blauw-grijze NSU-motorfiets aan.
Schuin tegenover ons woonde brandweerman Bouke Rinsema met zijn gezin. Rinsema was een van de eerste bewoners van onze straat met een auto: eerst een kleine Austin A30 en later een Austin Seven. Ernaast woonde W. Slooten die met zijn zonen Tjeerd en Klaas een textielhandel dreef. Slooten sr. had ook een auto, een Opel Olympia (het model met kleine kofferbak met reservewiel er tegenaan). Let wel……ik heb het over de periode 1950-1955.
De Solex
Andere “gemotoriseerden” waren de wijkzusters Antje en Pietje die per Solex hun vele huisbezoeken in Meezenbroek aflegden. Op gezette tijden pruttelde ook pastoor Frijns van de H. Hartkerk te Schandelen door de wijk. Dat hij op een Solex reed was alleen aan het kenmerkende geluid te horen want zien kon je het rijwiel met hulpmotor (destijds de wettelijke naam voor een bromfiets) niet vanwege de omvang der berijder.
Een Solex was trouwens ook míjn eerste privé gemotoriseerde vervoermiddel. Ik kreeg deze voor mijn 16e verjaardag van mijn ouders, het was al een oud beestje waar ik helaas weinig plezier van heb gehad. Het jaar er op werd de gele bromfietsplaat ingevoerd maar daarvoor was geen ruimte op een Solex, een VAP of een Berini M19 (het “eitje”) omdat bij deze bromfietsen de motor op het voorspatbord was gemonteerd. Voor deze modellen was een zelfklevende gele strook aan beide zijden van de benzinetank toegestaan.
Bij de jeugd populaire merken als Kreidler, Batavus Whippet, Zündapp en Puch kwamen overigens pas in de jaren zestig in zwang. “Buikschuivers” werden sommige modellen genoemd en als je een Puch met hoog stuur, “potje” en vossenstaart bezat dan maakte je absoluut de blits bij de meiden in petticoat. Mannen die de wilde haren kwijt waren schaften meer beschaafde brommers van merken als Sparta, Magneet, RAP en Avaros met twee of drie versnellingen aan. Wie van de oude garde herinnert zich nog de Avaros Kingline uit de jaren zestig. Dat was bijna een scoot-brommer met een heuse carrosserie en zelfs kleine “staartvinnen” aan het achterspatbord. Met zo’n ding was het onmogelijk om te fietsen ingeval van pech. Hadden de eerste brommers gewoon een zadel om op te zitten, later kwamen de z.g.n. “buddyseats” in zwang zodat je, al dan niet gewenst, dicht tegen elkaar aan kon zitten. Vrouwvolk moest over het algemeen niks hebben van al die stoer uitziende brommers. Zij kozen liever voor het gemak van een simpele automaat.
In het volgende verhaal lezen we in deel twee over de Goggomobil en het rijden zonder rijbewijs.
Weer een leuk Bert.
Voor mij iets te vroeg in tijd ( 1956 ) maar wel herkenbaar de Pas.toor van Voerendaal had ook een Berini had ook een potje op met markant detail een WIT KRUIS er op, jasbeschermers zorgden ervoor dat de soutane niet tussen de spaken kwamen, mijn Opa heeft die berini later nog van de Pastoor gekocht.
Ikzelf kreeg in 1960 mijn eerste echte driewieler, model raket met vleugeltjes en al, maar de pret duurde niet lang want mijn oudere broers wilden meerijden op de treeplankjes voor en achter op de bike…. je raad het al Krakkkk. en mijn raketdriewieler brak in twee stukken….
Leuk dat door jouw verhaal dit “ongeluk” weer bij me opkomt na 52 jaar… Succes met Heerlen verteld…..
hoi Bert,met mijn 16e kocht ik mijn eerste fietsin’51.daarna werd het een zwra Sirus Sax brommer top snelheid(jeugdige overmoed) echt waar 96 km p/u op de Kaalheidersteen weg.mijn broer reed er naast met zijn Kever.op mijn 19e had ik 2e hands Vespa hardstikke gaaf met vriendin door limburg toeren (zonder rijbewijs) pas wat later gehaald.
Beste Bert,
Klopt het dat de genoemde Frits Maarseveen getrouwt was met een Grada Dekker?
Frits en Grada zijn namelijk mijn oud-oom en tante!
Mochten we over dezelfde praten dan hoor ik dat graag van u misschien kunnen we wat informatie erover uitwisselen. Alvast bedankt voor de moeite.
Ja, dat klopt. Zij waren onze buren.
Prachtige verhalen op deze site over Meezenbroek. Ik woonde er tot mijn 18e, 1974, in de Ruijsdaelstraat. Tegenover de kerk dus. Daarom weet ik dat pastoor Frijns van de Heilige Geest parochies was. Maar het plaatje van zijn forse gestalte, altijd in toga, op de solex klopt. Met kalotje op en dikke sigaar in het hoofd. Van het concilie trok hij zich niks aan, hij deed de mis gewoon in het latijn en met de rug naar de kerkbezoekers. Als je hem daar naar vroeg, zei hij dat hij niet optrad voor publiek, maar bad tot de lieve heer… Gescheiden vrouwen die ter communie gingen kregen niks als hij wist dat ze een nieuwe relatie hadden. En van getrouwde priesters (dat begon begin jaren zevntig op te komen) moest hij niks hebben. Ik hoor hem nog tegen mijn vader zeggen “die gaat het om de geldzak en de klootzak”. Conservatiever had je ze niet, maar toch een geweldige kerel, principieel en met durf…