Ik had met Louis afgesproken en belde aan. Louis´ moeder opende de voordeur en nodigde me de woonkamer binnen. “Onze Wiet is boven”, zei ze in haar grappige Brabantse tongval, “ ik zal hem effens roepen”. Binnen aan de eettafel onder het licht van de hanglamp zag ik van alles liggen. Verknipte Tuney Tunes, een blikken Caran d´Ache kleurdoos, het bekende potje Gluton met de schuin afgesneden rubberen snuit met spleetje, twee scharen, een Pelikaan vulpen, twee inktpotloden en drie opengeslagen schriften met van die stijve donkerblauw geaderde kaften plus het bekende gouden plakkertje “Gustave Alberts”.
Knippen, plakken, schrijven en kleuren
Rond de tafel herkende ik behalve Louis´oudere zus Liny, ook haar vriendinnen Vonne, mijn buurmeisje en Rosy de zus van Tommy van de overkant. De meiden giechelden en kletsten en letten niet op mij. Ik begreep niet meteen waar ze mee bezig waren, maar herkende wel de keurig in de schriften ingeplakte filmsterplaatjes.
Zulke plaatjes had ik vaak gezien bij jongens op school. Die hadden deze filmsterafbeeldingen in stapeltjes bijeengehouden met een zwart of roestrood rubberen uit fietsenband geknipte ringen, in hun uitpuilende broekzakken zitten. Dat waren dezelfde elastieken, die ik gebruikte voor mijn luciferdoosjes, of blauwe Wyber-hoestpastillesdoosjes-wasknijpers-klepper aan de wielen van mijn fiets.
Op de Tarcisiusspeelplaats lieten sommige jongens hun hele reeks filmstergezichten aan je zien, tot je weer bij het begin was uitgekomen en dan verdween, als de elastiek er omgewurmd was, alles weer in hun broek. Het waren plaatjes met de roze gekleurde Amerikaanse filmstergezichten van Doris Day, Bing Crosby, Judy Garland, James Mason en alle westernhelden met cowboyhoeden met eronder namen als Roy Rogers, Gene Autry en John Wayne.
Daar kwam Louis binnen en hij begon mij meteen uit te leggen dat filmsterplaatjes verzamelen en inplakken en daarbij hartjes tekenen en liefdeswoordjes en liedjes neerschrijven om tenslotte elkaar’s schriften onder het slaken van gilletjes door te bladeren, typisch iets voor grieten was. Ik had alleen maar broers en had geen flauw idee dat zussen zoiets deden.
In die tijd al was ik behept met een onbedwingbare neiging om bravourstukjes van anderen onmiddellijk te willen immiteren. Dat gold niet alleen voor de bewonderendswaardige goochelacts van Fred Kaps, maar ook voor deze meisjesbezigheid: het knippen, plakken, schrijf- en kleurwerk van plaatjes tot je een heus eigen album had samengesteld. Trouwens ik had al eerder gezien dat schoolgenoten volledige stripsschriften inelkaargeplakt hadden met afleveringen van uit de krant geknipte cartoons, zoals Suske en Wiske. Alex Kleintjes kon je zelfs het complete Tamtamkloppersfeuilleton en De Knokkersburcht in zijn bolgeplakte schriften laten zien.
De Circusbaron
De volgende ochtend al begon ik dus na de havermoutpap met het uitknippen van de dagelijkse aflevering van het feuilleton Suske en Wiske uit ons Limburgs Dagblad. Dat toen het verhaal van De Circusbaron al halverwege gevorderd was, deerde me niet. Ik had een volgepend wiskundeschrift tussen de prullen van oudere mijn broer Joop gevonden. Daarin zouden de stripstroken van de komende maanden geplakt worden. Mijn moeder was mij daarbij behulpzaam, want ze kookte speciaal voor mij plaksel uit aardappelmeel ; plaksel waarvan veel nodig was, want duurzaam hechtte deze plakprut allerminst. Herplakken na een nabladerbeurt bij mijn broertje of bij een klasgenoot, was herhaaldelijk aan de orde. Plakselkwastjes, zoals we op school hadden, leken mij onontbeerlijk, maar mijn moeder vond zoiets niet nodig. Plaksel hoorde je met je wijsvinger uit te smeren. Daarenboven kon je tussen de vingers mooi de klonten fijnknijpen. Het was niet te vermijden, dat er plakselkwakjes in ons namaakperzisch tafelkleed terecht kwamen, maar als die de volgende dag hard geworden waren, kon je ze als harige “koete” uit het tafelkleed plukken en tussen duim en wijsvinger de woonkamer in katapulteren.
Ik besloot trouwens, na een flinke “Gotverdegotver” van mijn vader, om het uitknippen van Suske en Wiske tot na school, om vier uur uit te stellen. Soms, als mijn moeder de krant dan al gebruikt had bij het aardappelschillen of erger nog, bij het aansteken van ons haard- of fornuis , moest ik een aflevering van mijn feuilleton laten schieten.
Wachten op de knipoog
Na drie weken veranderde ik van systeem. Slimmer leek het mij de strippagina´s van een hele week te bewaren en op zaterdagmiddag de klus ineens te klaren. Gewoon de hele pagina uitscheuren kon evengoed, want bij ons was de schaar zowiezo bij voortduring zoek. Ook merkte ik toen dat krantenpapier heel eigenwijs kan scheuren. Enkele zaterdagen daarna was ik het knip- en inplakkarwei vergeten; we hadden die dag op het terrein van het H.K. van de Hubertuswelpen kampvuur tot in het donker. Het hele systeem raakte vervolgens in de verslonzing en ik nam me toen maar voor om tijdelijk even te stoppen, maar ik zou bij het volgende Suske en Wiske-verhaal mij niet laten kennen. Ik hoefde slechts te letten op het plaatje waarop Wiske die dikke knipoog bij het woord “einde“ zou tonen.
Toen mijn moeder jaren later eens de zolder aan het kuisen was, vroeg ze of ik die zeven halfvolle stripverhaalplakschriften nog wenste te bewaren.