In dit boek beschrijft een mijnwerkerszoon, die een andere weg ging dan zijn vader, de ontwikkeling van de mijnstreek in Limburg vanaf het moment – rond 1915 – dat zijn grootvaders naar Limburg kwamen om in de mijnen te gaan werken. Hij doet dit aan de hand van persoonlijke herinneringen en ervaringen.
Een deel van het boek verhaalt over het wonen en opgroeien in een mijnwerkerskolonie, de bijzondere wijk waar de mijnwerkers woonden.
Het boek getuigt van bewondering voor de mijnwerkers die eertijds hun beste krachten gaven en die na de sluiting van de mijnen vaak aan de kant werden geschoven. Opdat zij niet vergeten worden.
De auteur. die in 1939 in Heerlen werd geboren, groeide op in de mijnstreek. middelbaar onderwijs genoot hij op het Bernardinuscollege in Heerlen. In 1956 ging hij in Utrecht scheikunde studeren. Van 1981 tot 2004 was hij hoogleraar microbiologie aan de Universiteit Utrecht en van 2004 tot en met 2006 was hij directeur Instituten Levenswetenschappen van de KNAW.
Er is tegenwoordig een groeiende belangstelling voor de geschiedenis van de Limburgse mijnstreek. Dat is goed. Lang leek het erop dat de Limburgse steenkolenmijnen halsoverkop gesloten waren en zo snel mogelijk vergeten moesten worden. Het verleden vergeten is echter nooit goed.
Wiel Hoekstra beschrijft hoe zijn grootouders van vaders kant via Friesland en het Duitse kolengebied in het Zuid-Limburgse mijnstreek terecht kwamen en hoe zijn grootouders van moederskant hetzelfde deden vanuit Brabant. Als vreemdelingen moesten ze zich een plek verwerven tussen de plaatselijke bevolking en de vele andere vreemdelingen die er zich vestigden. Hij schetst vervolgens het vaak harde beroep van mijnwerker en van de mijnwerkersvrouwen en laat zien wat de invloed was van de mijndirecties en de katholieke kerk in die periode was. Hoekstra heeft als mijnwerkerszoon dat mijnverleden van zeer nabij meegemaakt en heeft daarnaast veel achtergrondinformatie gelezen.
In zijn beschrijvingen maakt hij gebruik van zijn herinneringen die hij onderbouwt met een goed gebruik van primaire en secundaire bronnen. De liedjes van Carboon lopen als een rode draad door deze geschiedenis.
Hoekstra is niet blind voor de misstanden die er heersten in de mijnstreek, mede door toedoen van het gezag: de mijndirecties en de katholieke kerk, maar hij is in zijn beschrijving daarvan nooit rancuneus en heeft ook oog voor het goede dat gebeurde.
Bijzonder fraai is zijn beschrijving van het leven in zijn geboortewijk, de mijnwerkerskolonie Nieuw Einde. Het zal in veel andere van die wijken niet heel anders zijn geweest.
Hoekstra heeft als hoogleraar Microbiologie het vermogen ontwikkeld om complexe zaken helder en in eenvoudige bewoordingen te beschrijven. Die eigenschap komt goed van pas in dit boek. Ook het mijnverleden is een complexe aangelegenheid met veel ogenschijnlijk tegenstrijdige gevoelens. Hoekstra is erin geslaagd dat goed te verwoorden: kritisch maar met liefde voor zijn ouders en voor de streek van zijn jeugd.
Pluspunt van het boek is verder dat het geen illustraties bevat. Een dergelijk boek met een overvloed aan illustraties levert het gevaar op, dat de lezer eerst de herkenbare plaatjes bekijkt en het boek vervolgens weglegt zonder het echt te lezen. Dat zou bij het boek van Hoekstra zonde zijn.
Wiel Hoekstra’s ”MIJN verleden”
terugblik van een koloniekind op zijn jeugd
tussen de mijnsteenheuvels van Zuid-Limburg
Wiel Hoekstra heeft het boek geschreven vanuit zijn geheugen, maar meer nog vanuit zijn hart. Zijn herinneringen aan de oude kolonie Nieuw Einde zijn de herinneringen die duizenden leeftijdgenoten met hem delen, ook al hebben ze nooit in Nieuw Einde gewoond.
Zij gaan dan ook verder dan het huisje boompje beestje van de eigen buurt. Vanuit het mijnwerkerswijkje op Heerlerheide knoopt hij verbanden met het sociaal-culturele landschap van de Mijnstreek in de hoogtijdagen van de kolenindustrie. Het specifieke leefpatroon dat in de jaren veertig, vijftig en zestig nauwelijks veranderde.
“Mijn verleden” is een herkenbaar boek voor iedereen die zijn jeugd heeft doorgebracht onder de rook van de koeltorens en tussen de mijnsteenheuvels van Zuid-Limburg. Hoekstra’s betrokkenheid, soms zelfs nostalgie, sijpelt tussen de regels door. Maar hij kijkt ook met kritische ogen naar de maatschappelijke wanverhoudingen, die hij commentarieert en relativeert met de zorgvuldigheid en distantie van de wetenschapper.
Een interessante bijkomstigheid is dat Hoekstra eigenlijk een immigrantenkind is met Friese en Limburgse wortels. Bovendien was zijn vader overtuigd socialist en zijn moeder traditioneel katholiek. Een melange die typisch was voor deze streek, die al sinds de jaren twintig van de vorige eeuw een multiculturele samenleving was avant la lettre.
In de veelheid van boeken die zijn verschenen over het mijnverleden is dit stevig gedocumenteerde persoonlijke verhaal een verrassende uitschieter. Het legt in heldere, aansprekende taal de belevingsgeschiedenis vast van de koempelkinderen van toen, waarvan de oudste generaties al langzaam verdwijnen.
Ik voel mij vereerd dat Wiel Hoekstra mij heeft gvraagd zijn boek te mogen larderen met teksten uit de liedjes die ik heb geschreven voor de groep Carboon.
Jan Hendriks, Voerendaal