We naderden Aix in de heuvels van Corréze. Wijd verspreid lagen de boerderijen tussen de enorme stukken land. We wisten dat veel Nederlandse boerenzonen kort na de tweede wereldoorlog naar Frankrijk waren vertrokken om daar een toekomst op te bouwen. Frankrijk had grote behoefte aan landbouwers en die van Nederland stonden goed bekend. Nederland raakte vol en veel gezinnen emigreerden of vestigden zich tijdelijk elders. Mijn vader sloeg na enkele weken diep nadenken een aanbod van een Amerikaanse staalconstructiefirma om naar Chicago te komen af. Mijn vader was nogal risicomijdend. De leerboeken Engels zwierven nog jaren door het huis.
Dit is deel 2 van het van het verhaal Mes amis et Huber: met Sint Hubertus naar Aix en Corrèze. Lees deel 1 hier terug.
Aix zelf bestond uit wat boerderijtjes, kleine huisjes van loonwerkers in de hellende smalle straatjes en dateerde van erg lang geleden. Het telde ongeveer 300 inwoners. Aan het begin van het dorp lag een oude gesloten herberg. Later hoorden we dat de vrouw van de herbergier plotseling overleed terwijl ze wijn schonk voor haar gasten. Na haar begrafenis was het dorp te gast in de herberg en dronk de gemeenschap op het leven van de herbergiersvrouw en de rouw van de herbergier. Toen het licht van de enige straatlantaarn voor de herberg die avond doofde, verlieten de gasten én de herbergier de herberg en keerden geen van hen ooit nog terug. Zo wilde de patron dat. Het was een eerbetoon aan zijn overleden vrouw. Hij zou geen voet meer over de drempel zetten en de herberg volledig aan het eigen lot overlaten. De zaak was hermetisch gesloten zagen wij. Als ik mij goed herinner dateerde het drama van 12 jaar voor onze komst.
We keken nieuwsgierig door de kleine vuile ramen naar binnen en inderdaad, alleen de gasten leken te ontbreken. Overal stonden glazen en wijnflessen, borden en mokken waarop het zicht bemoeilijkt werd door dikke pakken spinnenwebben. De bar stond boordenvol. Indrukwekkend, maar ook zonde, vonden wij.
Op een kleine planken huisdeur naast de herberg hing een half vergane bokkenpoot. Daar had ooit de postbode gewoond. Vanuit het huisje trok de man elke dag met een goed gevulde posttas per fiets de omgeving in om brieven en pakketten te bezorgen. In de tijd van de postbode werd met de bokkenpoot aangeklopt. Nu was het de pastoor die regelmatig op zijn tochten door de parochie de post bezorgde.
De pastoor bleek niet alleen de herder van Aix. Ook naastliggende dorpen vielen onder zijn kerkelijk gezag. Hij deed het allemaal alleen; geen kerkbestuur, geen kapelaan. Naast zijn werk als pastoor repareerde hij fietsen in Aix en elders en assisteerde hij de burgemeester bij publieke aangelegenheden. Een duizendpoot wisten wij later.
Als je vanaf de herberg naar het lager gelegen gedeelte van Aix keek zag je op korte afstand de Romaans ogende kleine kerk van pastoor Erens. Zijn pastorie lag bergopwaarts links van een stukje weiland. Het geheel was omheind met een hek van stalen spijlen. In de huisweide liepen een stuk of 10 kippen. De meesten waren bruin, de rest wit. Er stond een klein oud stenen huisje dat werd omgeven door een paar halfhoge fruitbomen. De indrukwekkende dubbele typisch Franse voordeur van de pastorie bereikte je via een poort in het hek en een klein beklinkerd voorpleintje. Naast het huis van de pastoor lag een klein stil hotel.
Pastoor Erens wist niet van onze komst, dachten we. Hij speelde de verrassing, begrepen we later, mooi mee en leek totaal onwetend over het doel van onze komst. Wij voelden ons daar best bij. Hij had een grote zwarte basque schuin op zijn hoofd en droeg een even zwarte lange toog en wit priesterboord. In zijn mondhoek stak een bruin doorweekte zelf gerolde sigaret. Hij begroette ons nadat hij over de schrik heen leek te zijn, vriendelijk. In mijn ogen een aardige, wat burgerlijke, maar uiterst dienstbare man. Groot van stuk. Zijn stopwoord bleek al gauw ‘Pffoe’ te zijn. Dat geluid verspreidde hij in een stroom lucht die tussen zijn vrije mondhoek en die waarin permanent een sigaret hing, naar buiten kwam. Hij slaakte zijn ‘Pffoe’ bij verwondering, bij vermoeidheid en op momenten dat hij een van onze vele vragen niet direct kon beantwoordden. Hij vond het prima dat wij er waren, maar gaf er geen blijk van al te hoge verwachtingen te koesteren van hetgeen wij zouden gaan verrichten. Hij leek in de jaren dat hij in Frankrijk was, geleerd te hebben Gods water over diens akker te laten vloeien. Laissez faire…
Wij laadden uit, parkeerden verf, behang en andere schilderbenodigdheden in een kamer op de eerste verdieping waar een soort werkplaats met heuse werkbank en kolomboormachine was ingericht en werden uitgenodigd om aan te schuiven in de gezellige grote keuken met enorm fornuis, een keukenkast op hoge poten en een ronde tafel waarop cognac, eau de vi de France, armagnac, Pernod en andere sterke Franse geneugten waren uitgestald. Johan stelde de eerste vraag over het Franse goedje. Later zou Johan als Jurist afstuderen op de Europese wetgeving rond wijnbouw en de betekenis daarvan voor de etikettering van wijn.
Enkele dagen later zouden we in de prachtige keuken aanzitten aan een maaltijd met gebraden haas in een stroperige zoetzure met rode wijn afgebluste saus. De kookster van de pastoor stond bezweet achter het grote kolenfornuis en voegde, net toen wij binnenkwamen een halve fles rode wijn toe. Of zij van het naast de pastorie gelegen hotelletje was wisten we niet, maar de geur van wat zij ons bereidde riep hoge verwachtingen op. De enorme tafel was eenvoudig gedekt. Na ongeveer 2 uur trok de kookster zich terug en genoten wij van een geweldige maaltijd die eindigden met een, slechts aanvankelijk voorzichtige, inwijding in de dranken van de drankentafel. Ik werd vele uren later wakker onder de keukenkast en mijn maten vertelde mij later dat ik ’s avonds in de weg had gelegen. De geur van die plek zit nog in mijn neus.
Het weilandje van de pastoor was ons trapveldje en daar werd onze keeper Matthieu beroemd vanwege zijn consequente ‘Ja dat weet ik’ als antwoord op de veelvuldige opmerking vanuit het veld dat hij alleen maar een bal tegen kon houden als hij tenminste vóór het doel ging staan en niet ernaast. Matthieu wilde ondanks dringend advies uitsluitend keeper zijn in ons team. De kippen leerden noodgedwongen vliegen en onze nieuwsgierigheid naar het stenen huisje groeide met de dag.
Wij deden waarvoor we gekomen waren en schilderde en schilderde. Deuren, wanden en kozijnen. We plakten behang en ruimden op wat gemorst werd. Het knapte stevig op. De pastoor was veel weg en keek af en toe naar het resultaat, leek dankbaar en vond het verder wel goed. Onze meester-schilder Hub Hoeberigs werd echter met de dag enthousiaster en dat stimuleerde ons. Álles met de kwast, rollers waren er nog niet. Wij voelden ons vakmanschap groeien en achtten het tijd voor eigen initiatief. Het werk vlotte en we besloten tijdens een ochtendpauze het vele tientallen meters tellende hekwerk rond het perceel onder handen te nemen. De pastoor vond het prima en wij spraken af een van de volgende dagen aan het flinke karwei te beginnen. Eerst schuren, dan grondverf en daarna lak erop. De verticale spijlen met de Franse lelie in top moesten zilver en de horizontale zwart, vonden wij. Wij keken er naar uit. Mooi weer, lekker buiten en wie wist alles.…
Die avond startten we met het leegruimen van de enorme en volgepakte zolder. Er moest plaats gemaakt worden. Of het een vooruitziende blik van de pastoor was in verband met de uitkomsten van het op handen zijnde 2e Vaticaanse Concilie dat wisten we toen nog niet. Het concilie zou in oktober van dat jaar beginnen en met de uitkomsten daarvan werd veel van wat op de zolder lag overbodig.. Afijn, offerblokken barstensvol waardeloos oorlogsgeld en andere francs, kasten met soutanes, superplies, kazuifels, andere priesterkleding en kerkelijk symbolische doeken, linten, beelden van gips en hout, kruisbeelden, zwarte baardoeken en kandelaars. Houten kistjes met oude munten en een doos met daarin tal van fijn in draadmontuur gezette brillen van verschillende sterkten afkomstig van de dorpsmarkt van weleer. Ik bewaar nog de Patton-ring, een medaillon met afbeelding van de beroemde brute generaal gesoldeerd op een koperen ring. Een hele oude bijzondere munt met een afbeelding van de zonnekoning is helaas in de loop der jaren een eigen leven gaan leiden. Ik zoek er nog steeds naar.
De zolder was zó volgestouwd met spullen waarvan pastoor Erens ook niet wist wat daar mee te doen dat hij besloot een vrachtwagen te laten komen. Zo’n oud vrachtwagentje met schotten rond de laadbak die eindeloos konden worden opgehoogd met losse planken. De lorrie stond onder de grote hooipoort van de zolder en wij stortten, met gemengde gevoelens, een belangrijk deel van Aix’s, kerkse en pastoors’ geschiedenis in de vrachtwagen. Ben nú nog benieuwd naar wat er daarna mee gebeurd is.
Mooi was overigens dat beide begeleiders Wiel en Hub ook zichtbaar genoten van het avontuur en ons een flinke mate van vrijheid gunde. Het hekwerk stond gepland voor één dag later, maar nu gingen we naar het nabij gelegen Ussel, het plaatsje waar de pastoor in 1944 tot priester was geweid en waarvan we wisten dat er kermis was. We waren er al eerder geweest, keken uit naar de Franse kermis, de danstent die er stond én naar de Salle de Jeux. Niet zozeer naar de Salle de Jeux zelf, alhoewel gezellig met z’n keurige houten tafels met daarop de wit-rood geruite kleedjes en houten stoelen, maar meer naar dat ene Franse meisje waarmee we, met uitzondering van Ton, slechts vlúchtig contact hadden en waarvan we vermoedden dat zij niet meer uit Tons gedachte zou wijken. Bernadette Boyer, de naam die ik sinds 1962 om de een of andere reden niet vergeten ben. Later zou blijken dat Bernadette inderdaad een speciale indruk op Ton had gemaakt.
Johan en Kais konden aardig uit de voeten met de Franse taal. Zij kregen les van meneer Jaspers, die zonder dat wij dat wisten plotsklaps en slechts één keer door ons werd gezien toen wij vanuit de telefooncel bij de herberg van weleer, onze ouders lieten weten dat ze gerust konden zijn. Wij spraken met hem en hij stelde zich voor als monsieur Jaspér. Hij bezat een grote Peugeot met schuifdak en had 2 blonde dochters bij zich. Wij en vooral Johan en Kais, die hem kenden van de kweekschool Christus Magister, stonden lang met hem en zijn dochters in de warme zon te praten. Toen beiden hem later weer op school tegenkwamen begroette hij hen met ‘Mes amis d’Ussel’. Voor Kais en Johan lag een onderwijsloopbaan in het verschiet. Zij hadden die ook ware het dat Johan eerst maar liefst 2 keer het leger diende en daarna nog tal van andere boeiende dingen deed voordat hij zijn eindbestemming had gevonden. Ook ik zou later in het onderwijs gaan werken. Ton gaf heel even les aan een school in Venlo voordat hij zijn stad Heerlen langdurig zou dienen.
Afijn Ton en Bernadette, tot op vandaag herinneren wij ons de ontmoetingen en even zo lang gissen we naar datgene wat Ton toen moet hebben beroerd. Dat er iets bijzonders was lag voor de hand; ze was immers Frans, gracieus, zag er leuk uit en had een sereen tintje, vond ik.
We dronken wat in de Salle de Jeux en liepen naar de overkant. Eerst rode wijn uit die typisch kleine wat bolle Franse glazen op pootje. De kermis stond als een lint langs de plaatselijke doorgangsweg. Johan en ik liepen op het ronde plateau met wijn af. Rosé d’Anjou. Die kon je winnen door de houten ringen die je kocht voor een paar centimes over de hals van de fles te gooien. Leek eenvoudig, maar dat was het niet. Het geel en groen gestreepte plateau met rode ronde vlekken draaide rond. Ik weet het niet meer zeker, maar Johan won in ieder geval 1 of 2 flessen. Hoe dat met mij ging weet ik niet meer, maar ik ging in ieder geval bijna zonder geld richting danstent waar we de vroege avond mee wilden maken.
De grote 2-master met houten schotten van bijna 2 meter hoog rondom, stond aan het einde van de rij met kermisattracties. We liepen niet wetend wat we aan zouden treffen naar binnen. De kollossale tent was nagenoeg leeg. In het midden lag een houten dansvloer en tegen de houten schotten was een balk bevestigd die als bank voor wachtenden en muurbloemen moest dienen. Wij zaten in het lange gedeelte op onze balk en keken uit op de Usselse jonge meisjes aan de overkant. Ze moesten wel van Ussel zijn, want in Aix bleven de dochters voor ons goed verborgen. De Franse meisjes uit ons dorp bleven ondanks spiedende blikken tijdens onze wandelingen door het dorp, buiten ons blikveld. De moeders kweten zich van hun taak.
Wij dus aan de jongens- zij aan de meisjeskant. Na veel heen- en weer gekijk en zichtbaar gefluister aan de overzijde, hielden wij het voor gezien en verruilden de tent voor een tweede glas rode wijn.
Op een zondag trokken we naar La Courtine, bekend van de stoere verhalen van dienstplichtig soldaten die daar hun vrije tijd doorbrachten na oefening rond de Puy de Dôme, de berg waar we later nog een stuk van de Tour de France zouden volgen. Jacques Anquetile was toen de etappe-en Tour-winnaar. Over La Courtine deden veel verhalen de ronde. Het was een legerplaats, maar ook een plaats van vertier voor ‘onze jongens’. Wij werden dat snel gewaar. Een net gearriveerde groep soldaten in legerjeep en compleet in bemodderd gevechtstenue met wapens en al, maakte ons snel duidelijk waarvoor ze kwamen. Via een hele lange slanke antenne op de jeep kwamen berichten binnen, maar die werden overstemt door de drang naar drank en de warmte van het rode licht. ‘Wat denk je aan als je twee weken in de modder hebt gelegen’, hoorde ik een van hen zeggen. We werden uitgenodigd mee te gaan naar de kroeg aan de overkant, maar bedankten. Met rode wangen bekende we weifelend dat er op ons werd gewacht.