Bij het eerste kopergeschal sloot Marcel van Grunsven tevreden zijn ogen. Hij voelde alleen de zalving van dit dierbare gebouw, de klarinetten, het eerste gezang. Alles rook nieuw, elke noot was perfect.
Vandaag, op deze historische dag, 18 november 1961, werd de schouwburg geopend. Dertig jaar strijd beloond. Zelfs het wegvallen van Frits Peutz had hij kunnen opvangen, iets wat onmogelijk leek. Zo extreem op het laatste moment van zijn burgemeesterschap, dat het bijna ridicuul leek, bijna te mooi om waar te zijn.
De schouwburg was geweldig, misschien nog wel mooier dan het Retraitehuis, met de luciditeit van het Glaspaleis, het waardige van het stadhuis, het geniale van Royal. Dit besef overweldigde hem. De vader die trots is op zijn kinderen. Dat gevoel liet hij heel even toe, dan vermande hij zich. Nog zes weken dan wachtte het pensioen, het einde. Van Grunsven zou wel willen doorgaan, hij is een man die nooit opgeeft, maar hij voelde dat zijn energie verbruikt is. Don Carlos voerde hem mee naar het einde.
De oorlog verenigt Europa. Onder leiding van de Franse minister van Buitenlandse Zaken Robert Schuman besluiten zes landen, waaronder Nederland, om de kolen- en staalfabrieken gezamenlijk te beheren. Geen enkel land kan dan nog wapens maken om zich tegen anderen te keren.
Marcel van Grunsven begrijpt: dit is dé kans. Heerlen ligt centraal en loopt technisch voorop. Als er één kandidaat-hoofdstad is voor het Europa van de techniek dan is dat bij uitstek Heerlen. Met het hoofdkantoor van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) zal Heerlen voor altijd zijn naam vestigen, gaat de Mijnstreek eindelijk meespelen op het grote toneel, de plek die ze verdient.
Dat mag de burgemeester dan wel vinden, het kost grote moeite om de Franse initiatiefnemers te overtuigen. Uiteindelijk gunnen ze Heerlen een van de voorbereidende vergaderingen voor de egks. Van Grunsven heeft een voet tussen de deur.
Hij verordonneert dat Heerlen tijdens het congres in alle opzichten Europa moet uitstralen. Gelukkig is naast het stadhuis een nieuw gebouw verrezen, acht verdiepingen hoog. Dit is het Europa Hotel, ontworpen door Frits Peutz. Met zijn strakke toren kun je met enige fantasie spreken van een wolkenkrabber. Voor het hotel wapperen de zes landsvlaggen die eenheid moeten uitstralen. Binnen is de eenheid ver te zoeken. De exploitant gokt op chique klanten. Bij de entree drukken bodes ‘te normaal volk’ een kaartje in de hand met als tekst dat ze niet welkom zijn. ‘Als dat het nieuwe Europa moet symboliseren!’ schampert Frits Voncken.
Hij heeft gelijk, dat weet Van Grunsven ook wel, die zich zelden in de foyer vertoont, waar Heerlense zakenlieden zich graag laten zien. Maar de burgemeester weet ook: de afgevaardigden uit België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland zullen onder de indruk zijn.
Het lijkt sowieso alsof Heerlen, bevrijd door de oorlog, tintelend van opwinding, zijn plek opeist in Europa. De mijnindustrie zuigt artsen uit alle windstreken naar de Mijnstreek, ze treden toe tot de chirurgische voorhoede.
Al in de jaren dertig en veertig maakte Eduard Hustinx grote indruk. Hij resideerde in een imposante villa aan de meest prestigieuze straat van de stad. Als de befaamde chirurg zijn woonstede wenste te verlaten, opende de butler de hekken. Zelfs de tram stopte, zodat de chauffeur de grote, zwarte Graham Page de Saroleastraat op kon rijden. Alle voetgangers hielden stil, onder de indruk. Kinderen drukten hun hoofd door het gietijzeren hek en staarden met grote ogen naar het imposante tafereel.
Hunstinx’ ster was hoog gerezen, een enorm verschil met het begin van de eeuw, toen de chirurg in Maastricht werkte en in het weekeinde naar Heerlen fietste. Hij opereerde in het eerste, primitieve ziekenhuis dat vanwege de mijnen uit de grond was gestampt. Het Maria Hilfspital had één operatiekamer en er was plaats voor nog geen twintig bedden. Uiteindelijk koos Hustinx helemaal voor groeistad Heerlen. Daar liet hij operaties op film vastleggen, om ze te tonen aan buitenlandse professoren en chirurgen, ook tijdens congressen in Boekarest, Caïro, Warschau, Parijs, Rome en Brussel.
Het bewijst dat in Heerlen techniek van het hoogste niveau ontstaat, niet alleen op het gebied van mijnbouw, waar ontwikkelingen extreem snel verlopen. Steenkolen worden al omgezet in elektriciteit en het afgescheiden gas verwarmt via een leidingnetwerk gebouwen tot aan Bergen op Zoom toe. Op de mijnterreinen verrijst de ene na de andere fabriek voor de productie van stoffen als fosfaat, salpeterzuur, zwavelzuur, sulfaat en nitraat. Vanuit de haven in Stein vervoeren schepen gloednieuwe stoffen als nafta, antraceen, pyridine, geelkali. En via stikstofbinding produceren de mijnen ammoniak voor kunstmest die de landbouwproductie verveelvoudigt.
Burgemeester Van Grunsven bezoekt de moderne fabrieken waar geleerde mannen in witte jassen hem rondleiden tussen gigantische machines en indrukwekkende laboratoriumopstellingen. Ze vertellen hem over nog veel mooier klinkende chemische stoffen als fosfaatsalpeter en kalkammomsalpeter. Maar Van Grunsvens absolute favoriet is capolactaat, de wonderstof die het ouderwetse textiel overbodig maakt. Je kunt er kleren van maken, tandenborstels en welk ander kunststofproduct dan ook.
Sommige chemische namen zoekt hij tevergeefs in de laatste editie van de Winkler Prins-encyclopedie. De burgemeester duikt in zijn herenkamer in de stapel La Revue des Deux Mondes. Had iemand hem daar op z’n knieën zien zitten, dan was hij uitgelachen. Maar bij elke klop op de deur zegt hij krachtig: ‘Nee.’ Er mag pas weer iemand binnenkomen als hij in het tijdschrift alle kunststofnamen heeft gevonden.
Met zijn fabrieksterreinen vol noviteiten lijkt de Mijnstreek op Amerika, het land van de onbegrensde mogelijkheden. Maar ga nog geen kilometer verderop en hooimijten staan als spookjes te drogen en in weilanden stapelen boeren het hooi met rieken hoog op de wagens die paarden voorttrekken. Hier lijkt niets te zijn veranderd sinds 1926 toen Van Grunsven voor het eerst naar Vrouwenheide reed, tussen het wuivend graan.
______
Dit fragment verscheen eerder in het boek ‘Moderne Tijden’ van Joos Philippen. Het is hier verkrijgbaar en ook bij uitgeverij Leon van Dorp.